zaterdag 5 april 2014

Hoofdstuk 6: Retorica - Beelden die overtuigen

Retorica en met name visuele retorica stelt de vraag naar de overtuigingskracht van beeld en naar de middelen die worden ingezet om ons te overtuigen. Ik wil jullie graag een kijkje laten nemen in de wereld van de klassieke overtuigingsmiddelen genaamd ethos, pathos en logos en de retorische stijltechnieken die in de moderne wereld niet meer zijn weg te denken.

Retorica heeft zijn oorsprong in een bij uitstek verbale cultuur, toen vooral het gesproken woord er was.

Klassieke retorica: overtuigingskunst
Klassieke retorica houdt zich bezig met alle middelen waarmee je als spreker (rethor) probeert je publiek van een bepaald standpunt te overtuigen. Volgens de Romeinse politicus Cicero kun je dat doen door de volgende vijf taken goed te vervullen:
  • Inventio: Je kiest inhoud, argumenten, voorbeelden en anekdotes die passen bij je doel en het publiek.
  • Disposito: Je ordent vervolgens de gevonden inhoud en argumenten op een slimme manier.
  • Elocutio: Je verwoordt die inhoud met wat past bij je doel en het publiek.
  • Memoria: Je maakt je vertrouwd met het verhaal door goed te oefenen en kijkt of de tekst goed loopt.
  • Actio: Ten slotte presenteer je de tekst.

Moderne retorica
Moderne retorica kwam op halverwege de 20ste eeuw. De moderne retorica is een toenemende invloed van media, fotografie, radio, televisie en de ontwikkeling van de psychologie en opkomst van vakken zoals marketing, waarop we mensen kunnen overtuigen. Zoals veel communicatiespecialisten, hou ik me tijdens mijn studie Communicatie regelmatig bezig met de vraag: Welke boodschappen overtuigen welk publiek en waarom?

Retorica en het beeld
Wat betekent het om op een retorische manier beeld te analyseren? Een retorische analyse trechtert onze waarnemingen en leidt ze naar de middelen die overtuigen en het effect op de doelgroepen. Er zijn drie belangrijke vragen over de verschillen tussen de retorische monoloog en de visuele communicatie.

Wie is de rhetor?
De spreker was fysiek aanwezig en sprak voor zichzelf, voor zijn visie op een persoon of zaak, of hij pleitte als advocaat voor een cliënt.

Wanneer leent beeld zich voor een retorische analyse?
Soms bevat beeld zelf sturende elementen zonder tekst, zoals emoties in het gezicht of een wijzende vinger. Zulke elementen in tekst en beeld maken een retorische analyse zinvol.

Is er aandacht?
Het is belangrijk om in de moderne informatiemaatschappij eerst de aandacht te  trekken met het beeld bovenop de tekst.

Ethos, pathos en logos
In de retorica zijn er drie verschillende overtuigingsmiddelen, namelijk ethos, pathos en logos. D Volgens de Aristoteles zijn deze drie middelen verantwoordelijk voor de overtuigingskracht:
  • Ethos: De spreker vergoot zijn geloofwaardigheid als hij direct of indirect naar zijn eigen kwaliteiten verwijst.
  • Pathos: De spreker speelt in op de emoties van het publiek. Marjan Minnesma is een belangrijk boegbeeld voor Greenpeace. Ze wekt vertrouwen op en speelt daarmee in op de emoties van het publiek. 


  • Logos: De spreker speelt in op het publiek met rationele argumenten waarmee hij het publiek kan overtuigen. Zo wordt een nieuwe woonwijk in het Utrechtse Kanaleneiland mooi neergezet, terwijl de wijk helemaal niet goed bekend staat. 


Hieronder zal ik de drie overtuigingsmiddelen beter beschrijven, zodat jullie ze beter begrijpen.

Ethos, pathos en logos (beter) in beeld
Ethos is de geloofwaardigheid van de rethor, de persoon of instelling die met een beeld de kijker wil overtuigen. In de wereld van de communicatiespecialisten gebruiken vaak reclamebureaus en bedrijven deskundige instanties om de geloofwaardigheid van een goed product te ondersteunen. Er zijn ook subtielere manieren, zoals een juist gekozen lettertype op een website.

Pathos heeft te maken met het inspelen op de emoties van de doelgroep (het publiek). De emotionele functie kan worden door beeld, uitbeelding of verhaal, maar ook door een algemene passie in de uitbeelding of emotionele middelen in de tekst van bijvoorbeeld een toespraak. Bijvoorbeeld een beeld van mishandelde dieren in het buitenland.

Logos draait om rationele argumenten. Bijvoorbeeld door een feitelijke toestand af te beelden, zoals een demonstrerende massa of de recente overstromingen in Amerika.

Kairos: het juiste moment
Veel sprekers proberen het publiek op verschillende manieren het gevoel te geven dat dit het moment is, het beslissende moment waarin zij in actie moeten komen. Ze hebben dit geleerd van de sofisten en Aristoteles. Die van kairos hebben een centraal begrip gemaakt in de retorica: de aanpassing van de spreker van zijn boodschap aan precies deze omstandigheden en deze tijd.

Voor de oude Grieken was kairos de god van het vluchtige moment, de gunstige kans om het menselijke lot te ontvluchten door hem of haar bij de vlecht te pakken. Als je de kans laat schieten, is het ook echt voorbij: over en uit.

Klassieke stijlfiguren
Wat verleidt ons tot consumptie om de boodschap op zich te nemen? Het is een makkelijke vraag waarop het antwoord luidt: opvallende kleuren, geuren en smaken. Veel beeldmakers steken veel energie in de stijlfiguren. Deze energie zit hem onder meer in de waardevolle effecten van toegenomen aandacht die bereikt wordt met het toepassen van stijlfiguren.

Uit onderzoek van Tom en Eves (1999) is gebleken dat advertenties met retorische vormen beter worden onthouden en overtuigender waren voor het publiek dan advertenties zonder deze vormen. Aristoteles en Quintilianus beschreven al eerder vele stijlfiguren en hun functies als metafoor, hyperbool, ironie en rijm en alliteratie.

Schema’s: regelmatigheden
  • Rijm: Een voorbeeld hiervan is de Unoxreclame. In deze reclame wordt de vorm van ganzenvlucht of een besneeuwde ijsbaan gerijmd met die van een rookworst. De perspectieve zijn zo gekozen dat het beeldrijm maximaal is. Het is de relatie tussen het seizoen en de rookworst: ‘Het is weer weer voor.’
  • Verbo-picturaal schema: Tekst wordt door het beeld aangevuld. Bijvoorbeeld tuitende lippen. Uit onderzoek is gebleken dat deze verbo-picturale elementen beter gewaardeerd worden en de houding tegenover het aangeprezen product positiever is.
  • Repetitio: Herhaling van een beeld of boodschap zorgt dat die beter onthouden wordt.
  • Contrast: Tegenstelling is een erg sterk middel om de aandacht mee te trekken. Bijvoorbeeld een roze bloem in een weiland met alleen groen gras.

Tropen: onregelmatigheden
  • Metafoor: Verduidelijkt een object of idee door een beschrijven van iets anders met gelijke karakteristieken.
  • Synecdoche: Het koepelbegrip pars pro toto, waarbij een deel staat voor het geheel en totum pro parte, waarbij het geheel staat voor een deel. Bijvoorbeeld ‘Nederland heeft gewonnen van Duitsland’ staat voor een overwinnen voor het Nederlandse voetbalelftal.
  • Vergelijking: Een goed voorbeeld van een vergelijking is een gephotoshopte foto van president Obama met lang haar, een kruis, in sepia kleur en licht van als een bidprentje. Deze foto wordt meteen vergeleken met Jezus.
  • Personificatie: Zaken of dieren worden als personen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld het Volkswagenbusje van mijn opa vroeger. Het busje maakte ons altijd erg vrolijk en straalde dit ook uit.
  • Hyperbool: Een sterke overdrijving, soms in de vorm van beeldspraak of clichés. Iets op een ironische manier wijze (iets beweren door ontkenning van het tegenovergestelde). Deze uitspraak krijgt dan een bijzondere nadruk.
  • Oxymoron: Twee zaken die elkaar tegenspreken worden tegelijk gebruikt, zoals een brandkraan in de stromende regen.
  • Pastiche: Nabootsing van het werk van een bekende auteur.

Model voor een retorische analyse
Om jullie goed te kunnen helpen bij het maken van een retorische analyse is er een model voor een retorische analyse. Dit model komt uit het boek Beeldtaal van……

Fase 0: Communicatieve situatie. Bepaal in hoeverre de communicatieve situatie duidelijk is. Beantwoord vragen zoals: Wie is de afzender van het beeld? In welk medium? In welke context is het beeld gepresenteerd? Welke tekst hoort bij het beeld? Onder welke omstandigheden nemen gebruikers het beeld waar? Is er voldoende aandacht en/of tijd voor de lezer/kijker om het beeld tot zich te nemen?

Fase1 : Inventio: Bepaal de keuze van wat in beeld is gebracht. Is het een gedeelte uit een groter beeld? Welke elementen zijn dan weg gelaten? Wordt hiermee een bepaald frame bevoordeeld? Zo ja, welk en is dit goed getimed? Zo nee, is het dan meer een symbool of een concept?
Fase 2: Dispositio: Bepaal de formele indeling van het beeld. Hoe zijn hoofd- en bijzaken onderscheiden?

Fase 3: Elocutio: Bepaal de opvallende stijlmiddelen. Wordt er gebruikt gemaakt van opvallende stijlmiddelen als repetitio, contrast, hyperbool, personificatie, pars pro toto? Wat benadrukken deze stijlmiddelen?

Fase 4: Ethos, pathos, logos: Bepaal in welke mate de drie overtuigingsmiddelen zijn ingezet. Langs welke weg probeert het beeld de kijker te overtuigen? Via ethos, pathos of logos.

Fase 5: Waarvan wil dit beeld je overtuigen en hoe effectief zijn de gekozen beeldmiddelen toegepast?


Hoofdstuk 5: Semiotiek - De betekenis van wat we zien

‘Semiotiek bestudeert de betekenis van tekens en het proces van betekenisgeving. Niet alleen tekens in taal of beeld, maar in principe in alles om ons heen. De semiotische theorieën bieden een methode om te analyseren hoe betekenis van visuele of andere informatie tot stand komt’. Zo begint het hoofdstuk ‘Semiotiek’ in het boek Beeldtaal. In deze blogpost wil ik jullie laten kennis maken met Semiotiek.

Semiotici noemen elementen die betekenis dragen ‘tekens’. Eigenlijk bestaat alles om ons heen uit tekens. Kijk maar eens goed rond. Zelfs geluid is een voorbeeld van een teken. We weten namelijk allemaal dat op de eerste maandag van de maand het luchtalarm klinkt. Een voorwaarden van een ‘teken zijn’ is dat het waarneembaar is en iets vertegenwoordigd. Letters vertegenwoordigen klank, en beelden dat wat is afgebeeld.

Code en conventies
Om een teken pas echt te begrijpen moeten de code kennen. Onder deze code verstaan we het spreken van de taal, de letters kunnen lezen en op de hoogte zijn van de conventies. Een van de grondleggers van de semiotiek is de Amerikaan Charles Sanders Peirce. We gaan pas actief tot betekenisgeven over, wanneer we geconfronteerd worden met iets wat onze nieuwsgierigheid wekt.



Context en aanwijzingen
De plaats, omgeving of context van het teken geeft aan in welke richting we de betekenis moeten zoeken. 

Combinaties met andere tekens
Tekens krijgen vaak hun belangrijkste betekenissen door de combinaties met andere tekens. En door hun al dan niet expliciete relaties met tegengestelde tekens (Van Zoonen 2005). Combinaties gaan meestal via codes of conventies. De semiotiek gaat er vanuit dat betekenissen voor een deel via tegenstellingen tot stand komen.

Interpretatie
Als een teken waarneembaar is, kan het leiden tot interpretatie. Het teken verwijst niet alleen naar het object, maar doet er ook een uitspraak over.

Drie soorten tekens volgens Peirce
Daar heb je hem weer, de Amerikaan Charles Sanders Peirce. Deze Amerikaan heeft het onderscheid tussen drie typen relaties tussen een teken en dat waar het teken naar verwijst gemaakt. De drie soorten tekens zijn: iconische tekens, indexicale tekens en symbolische tekens. De afspraken die je moet kennen met betrekking tot deze tekens zijn:
  1. Iconische relaties kunnen eenvoudig worden begrepen op basis van uiterlijke gelijkenis.
  2. Indexicale relaties kunnen worden afgeleid en zijn gerelateerd aan ervaring.
  3. Symbolische relaties berusten op afspraken.

Hieronder leg ik de drie tekens een voor een uit.

Iconische tekens
Een teken is iconisch als het gelijkenis vertoont met iets anders. Wat je ziet, lijkt heel erg op wat er is afgebeeld. Iconische tekens zijn daardoor breed en makkelijk toegankelijk. Een voorbeeld is dat een vrij eenvoudige vorm van een pictogram wordt wel gezien als woonerf. 

Indexicale tekens
Een teken wordt indexicaal genoemd als het een belangrijk verwantschap vertoont met het object, zonder er op te lijken. Het klinkt ingewikkeld, maar een goed voorbeeld is dat we rook associëren met vuur. In het voorbeeld hieronder zie je een sprinkhaan, die je associeert met geluid en muziek. 


Symbolische tekens
Een symbolisch teken is gebaseerd op afspraken, regels of gewoontes. Het teken staat symbool voor het object, zoals het teken van het Rode Kruis. In de afbeelding hieronder zie je een ander kruis. Iedereen weet dat het kruis staat voor de Christelijke kerk. 



Betekenislagen: de theorie van Barthes
De semiotiek heeft nog een tweede onderscheid dat door veel communicatiespecialisten wordt gebruikt, namelijk de gelaagde betekenis. Roland Barthes is het brein achter deze theorie. Hij gelooft  dat tekens op twee niveaus een betekenis krijgen, namelijk op denotief en connotief nivueau. Denotatie heeft betrekking op de letterlijke betekenis en  connotatie heeft betrekking op de subjectieve betekenis. Dit kun  je weer onderverdelen in primaire en secundaire denotatie en connotatie. 



Wie heeft gelijk: Barthes of Peirce?
Twee theorieën dan zou je denken dat er toch een van de twee gelijk heeft? Barthes beschrijft een psychologisch proces, een proces dat plaatsvindt in het hoofd van het publiek, dus in het hoofd van jou en mij. Peirce beschrijft de wijze waarop een teken naar een object verwijst. In welke theorie kun jij je het beste vinden?

Wat hebben we nou eigenlijk aan deze wetenschap?
Wat we nou eigenlijk aan deze wetenschap hebben is makkelijk uit te leggen in 6 punten:
  1. Semiotische begrippen geven je een instrument om te praten over het proces van begrijpen en betekenis van beeld.
  2. Door de driedeling van Peirce zien we dat voor symbolische betekenis de meeste kennis nodig is.
  3. Als je je eigen doelgroep niet kent, kun je bij het maken van beeldtaal het beste kiezen voor een teken waar het minste kennis voor nodig is en de betekenis op een laag niveau gecodeerd is.
  4. Met dan aan de vierdeling van Barthes neemt de mate van het effect van beeld af en stijgt het betekenisniveau.
  5.  Dankzij Barthes weet je ook dat je een diepe indruk kunt maken door de doelgroep op een hoger niveau aan te spreken, zodat de doelgroep het gevoel heeft dat de boodschap echt voor hen bedoelt is.
  6. De context waarin een teken wordt waargenomen beïnvloed waarneming, ervaring en afspraken, waardoor ook bepaalde betekenissen kunnen worden beïnvloed.

Recept voor een semiotische analyse
In het boek Beeldtaal staat een heel mooi recept van een semiotische analyse die ik graag met jullie wil delen. Je moet alleen nog wel voor jezelf bepalen of je het met de theorie van Peirce of Barthes wilt doen:
  1. Benoem de tekens
a.       Welke onderdelen van het beeld verassen of verwarren je? Welke onderdelen geven de indruk belangrijk te zijn?
b.      Valt je iets op aan de samenhang van deze onderdelen (tekens)? Benoem de samenhang: groeperingen, spiegelingen en in het bijzonder tegenstellingen. Gebruik hier de
Gestaltwetten.

  1. Bepaal of je liever het middel van Peirce of dat van Barthes gebruikt.
a.       Kies voor Peirce als je alleen (of vooral) wilt weten of de informatie van de tekens bij je doelgroep zal overkomen. Bij een keuze voor Peirce: In welke relatie staan de tekens tot het object waarnaar ze verwijzen (iconisch, indexicaal of symbolisch)?
b.      Kies voor Barthes als je belang hecht aan de gelaagheid van de betekenis, de opinies en gevoelens die via het geheel van het beeld zullen worden overgebracht. Bij een keuze voor Barthes: Benoem de niveaus van betekenis:
·         Geef aan welke tekens je herkent op basis van eenvoudige herkenning van objectieve kenmerken (primaire denotatie).
·         Geef aan welke tekens je herkent op basis van gedeelde kennis (secundaire denotatie).
·         Welke tekens verwijzen naar waarden en begrippen van een cultuur of sociale groep (primaire connotatie).
·         Welke tekens geven aanleiding of ruimte voor persoonlijke waardering (secundaire connotatie).


  1. Maak een interpretatie:
    1. Beschrijf wat volgens jou de betekenis is van de gekozen tekens, elk op zich (1a).
    2. Beschrijf de samenhang van de betekenissen van de gekozen tekens en zorg ervoor dat deze parallel loopt met de beschreven samenhang in 1b.
    3. Wanneer de verschillende onderdelen zich niet lijken te lenen voor een sluitende interpretatie, geef dan voorrang aan de betekenissen die de meesten mensen (of, als je dat weet, de meeste van je doelgroep) zullen geven. Denotatie gaat voor connotatie, en iconisch en indexicaal gaat doorgaans voor symbolisch. 

Hoofdstuk 4: Gestalt – 2.0 helpt maker én gebruiker

‘Waarom ervaren we het ene als voorgrond en het andere als achtergrond? Hoe en waarom zien we samenhang tussen voorwerpen? Welke eigenschappen zorgen ervoor dat we twee voorwerpen van elkaar kunnen onderscheiden?’ Met deze vragen start hoofdstuk 4: Gestalt in het boek ‘Beeldtaal’. Het zijn interessante vragen waar ik graag de antwoorden op zou willen weten. Uit onderzoek naar deze vragen zijn de Gestaltwetten voortgekomen.

‘Gestalt zorgt bij de visuele communicatie voor een weldadige orde die makers van visuele informatie op het rechte spoor houdt en de gebruikers pleziert.’ Het klinkt misschien gek, maar ons visuele systeem wordt vaak vergeleken met een camera. Voor deze opdracht maak ik dan ook veelvoudig gebruik van de camera van mijn Iphone 5S. Toch is er meer dan alleen een camera nodig. Onze hersenen interpreteren de plaatjes, koppelen ze aan andere visuele waarnemingen (geur, evenwicht, geluid, verandering in de tijd, warmte, kou, pijn, eerdere ervaringen, etc.) en proberen er een boodschap van te maken. Deze boodschap komt vervolgens bij jou binnen. Er is altijd spraken van interpretatie. Onze waarnemingen passeren als het waren flitsers in je hoofd. Deze flitsers geven orde en duiding aan van wat we waarnemen. Dit heet perceptie.

Gestalt staat voor eenvoud.  Met een aantal eenvoudige wetten kunnen we dan ook gemakkelijk visuele boodschappen groeperen. Deze wetten worden de Gestaltwetten genoemd. Door deze wetten goed toe te passen zorg je voor visuele orde en daarmee ook voor visueel begrip en een lagere belasting van je brein. Onbewust pas je de Gestaltwetten al op de goede manier toe bij alledaagse dingen, maar er zijn ook valkuilen als je er niet bewust van bent.
Volgens experimenteel psycholoog Edward Boring bestaan er ongeveer 114 Gestaltwetten, waarvan maar een klein deel is toe te passen op visuele vormen. Ik wil jullie, als lezers van mijn blog, graag bewust maken van de Gestaltwetten en hun regels.

Gestaltwetten versterken elkaar en vullen elkaar aan. Alle zintuigen werken mee aan een ‘totaalbeleving’ en alle zintuigen werken mee aan het verwerken van informatie.

Wet van voorgrond en achtergrond
De Deense psycholoog Edgar Rubin (1886-1951)had het idee dat de wet van voorgrond en achtergrond er vanuit gaat dat sommige onderdelen een permanente rol spelen en andere naar de achtergrond worden verdrongen. Deze theorie heet het figure-ground-fenomeen. Bepaalde afbeeldingen kun je als het ware in twee onderdelen zien, door de voorgrond en achtergrond van elkaar te onderscheiden.

Ik ben zelf op zoek gegaan naar voorbeelden van dit fenomeen. Hieronder zie je een zwaan die water drinkt, maar tegelijkertijd zie je ook een hart in de weerspiegeling in het water.  Ik vond dit zo'n mooi voorbeeld die ik helaas niet in het echt kon vinden, daarom hoop ik dat jullie het in je hoofd voor je zien. 

Wet van eenvoud
De Duitse architect Ludwig Mies von der Rohe (1886-1968) geloofde in ‘less is more’ of te wel ‘minder is meer’. De wet van eenvoud staat voor voorwerpen die worden waargenomen in de meest eenvoudige vorm. Internet goeroe Jakob Nielsen vindt dat eenvoud hét principe is voor gebruiksvriendelijkheid. Ik ben dat zeker met hem eens. Als je bijvoorbeeld naar de website van buitenlandse autoverkoper kijkt en van Nederlandse kijkt. Welke zou jij dan het liefst bezoeken? Hoe minder je laat zien, des de groter de kans dat de bezoeker de voor jou juiste keus maakt. Je kunt ook ‘te veel’ informatie op je website zetten of juist ‘net goed’. Hieronder zie je een voorbeeld van ‘te veel’ en een voorbeeld van ‘net goed’. Waar ligt jou voorkeur?




Wet van nabijheid
Bij de wet van nabijheid worden elementen die zich dichtbij elkaar bevinden, gezien als groepen. Elementen die zich ver van elkaar bevinden worden als onafhankelijk van elkaar waargenomen. Door deze wet goed toe te passen, kunnen misverstanden worden voorkomen. Een voorbeeld van zo’n misverstand zie je in afbeelding 4. Dingen die bij elkaar horen, behoor je bij elkaar te plaatsen, omdat er anders verwarring kan ontstaan. Zien jullie wat ik bedoel?


Wet van overeenkomst
De wet van overeenkomst is een van de belangrijkste Gestaltwetten, omdat de andere wetten er van afgeleid zijn.  Elementen (bijvoorbeeld producten) die op elkaar lijken, worden als groep waargenomen. Evenals dat elementen die qua uiterlijk veel van elkaar verschillen, als aparte elementen worden gezien. Het voordeel aan deze wet is dat het bepaalde visuele producten gebruiksvriendelijker maakt, waardoor het ons leven een stuk makkelijker maakt. Een voorbeeld van deze wet is hieronder te zien. Deze foto heb ik gemaakt bij de tentoonstelling over Barbie in Tassenmuseum Hendrikje. Zoals je ziet zijn alle Barbiespulletjes roze, waardoor het overeenkomstig is en bij elkaar hoort. 



Wet van symmetrie
De Wet van Symmetrie is eigenlijk een subwet van de Wet van overeenkomst. ‘Symmetrische beelden worden als eenheid ervaren, zelfs al staan ze op een afstand van elkaar.’

Wet van gelijke achtergrond
Net zoals de Wet van symmetrie, is de Wet van gelijke achtergrond een subwet van de Wet van overeenkomst. Een overeenkomstige (dezelfde) achtergrondkleur is een goede en duidelijke manier om dingen in groepen te plaatsen. Voorwerpen met een gelijke achtergrond vormen namelijk voor ons brein een geheel.  Ik vind het eigenlijk heel goed bedacht.

Wet van gelijke bestemming
De Wet van gelijke bestemming wordt ook nog wel eens de Wet van gelijke richting genoemd en is voornamelijk van toepassing bij bewegende beelden. ‘Dingen die dezelfde kant op bewegen, worden als eenheid gezien.’

Wet van geslotenheid
‘Zelfs als een visuele prikkel afwezig is, wil ons brein een regelmatig plaatje afmaken.’ De Wet van geslotenheid is opgesplitst in twee subwetten: de Wet van ingeslotenheid en de Wet van het ingevulde hiaat.

Wet van ingeslotenheid
‘Voorwerpen omrand door een lijn worden als een geheel gezien. Voorwerpen van elkaar gescheiden door een lijn worden als aparte elementen gezien.’ 


Wet van ingevulde hiaat
Om een geheel te kunnen waarnemen is volledige geslotenheid niet noodzakelijk. Onze hersenen zorgen ervoor dat we het geheel toch wel zien. ‘Dingen die er niet zijn, worden door onze hersenen ingevuld zodat toch een logisch verband ontstaat. Figuren waarin iets ontbreek, kunnen we zelf aanvullen. Dit wordt ook wel subjectieve contouren genoemd.

Wet van continuïteit
Zoals genoemd bij de Wet van het ingevulde hiaat, is volledige geslotenheid niet noodzakelijk. Onze hersenen vullen de ontbrekende informatie voor ons in. ‘Voorwerpen die in een doorgaande lijn of volgorde zijn geplaatst, worden als geheel waargenomen en aan elkaar gekoppeld in tijd en/of plaats. Een goed voorbeeld hiervan zijn verschillende stadia van een bevrucht zeeëgelei uit een oud Biologie boek van mijn vader. In het voorbeeld is de juiste volgorde goed te volgen. De informatie is gerangschikt, waardoor onze hersenen de volgorde en betekenis begrijpt.



Wet van ervaring
‘We zijn geneigd objecten die we kunnen waarnemen te vergelijken en te koppelen aan dingen die we al kennen.’ Een goed voorbeeld van de Wet van ervaring zijn hyperlinks. Als een gebruiker een onderstreepte tekst ziet met een blauwe kleur, betekent dat een link naar een andere website. Een voorbeeld is te zien op de website van Adformatie. Het gele gemarkeerde tekstdeel is een hyperlink. Bezoekers van de website van Adformatie weten dat, omdat Adformatie door een bepaald slag mensen wordt bezocht. 



Wet van focupunt
Goede tijdschriften, kranten of webpagina’s horen niet ‘plat’ te zijn, maar behoren ‘diepte’ te hebben. 

De ‘diepte’ zorgt ervoor dat je oog er direct naar toe wordt getrokken. Het is een bepaald punt wat opvalt. 

Nog even een checklist…
Nog even een kleine Gestaltchecklist, zodat ik zeker weet dat jullie lezers ze voortaan goed toe kunnen passen. De volgende checklist komt uit het boek Beeldtaal. 

  • Staat de vormgeving in dienst van de boodschap, of omgekeerd?
  • Begrijp je de boodschap of zit de vormgeving in de weg?
  • Is alles wat ik heb gebruikt echt nodig?
  • Of kunnen er dingen weg?
  • Horen de dingen die dicht bij elkaar staan ook bij elkaar?
  • Wat doet de achtergrond met de samenhang van de onderdelen?
  • Scheiden scheidslijnen de juiste onderdelen van elkaar?
  • Kan de waarnemer de logische volgorde vinden?
  • Is goede continuïteit tussen alle onderdelen gewaarborgd?
  • Hebben onderdelen met gelijke eigenschappen wat met elkaar te maken?
  • Zondig je per ongeluk tegen de Gestaltwetten, of expres?
  • En als je zondigt, wegen de voordelen dan op tegen de nadelen? 

Introductie

Voor onderdeel 1 moet ik hoofdstuk 4, 5 en 6 lezen van het boek Beeldtaal samenvatten. Van ieder hoofdstuk maak in een samenvatting in mijn eigen woorden. Aanvullend op het woord gebruik ik zelf uitgekozen en gemaakt beeldmateriaal.